In antwoord op zijn critici schreef Mattias Desmet een lang weerwoord waarin de lezer opvallend weinig te weten komt over de aard van de kritiek van zijn opponenten. Het is één grote litanie over het grote onrecht dat Mattias Desmet is aangedaan door de gevestigde media die allemaal betrokken zouden zijn bij een georkestreerde campagne tegen zijn persoon. Alle critici hebben volgens hem snode intenties en zijn er slechts op uit om Desmet monddood te maken. Hij erkent geen enkele fout of vergissing.
Of eigenlijk toch alleen maar een heel onbeduidende naar zijn eigen zeggen: het geval van de openhartoperaties onder hypnose zonder plaatselijke verdoving. Hier moest hij toch wel toegeven dat hij inderdaad niet fysiek aanwezig was geweest bij een dergelijke ingreep, maar er slechts een tv uitzending over had gezien. Hij verwees in zijn stuk naar een bericht van de VRT uit december 2019. Als je echter deze link opent, zie je dat er wel degelijk sprake was van plaatselijke verdoving (op 11 oktober bleek Desmet de link stilzwijgend te hebben vervangen door een link naar een artikel uit Het Nieuwsblad uit 2003 over een urologische ingreep onder hypnose maar zonder verdoving).
Kan hij echt niet lezen, die professor van de UGent? "Het is een dokter die de hypnose uitvoert en je mag als patiënt kiezen of je geopereerd wordt onder algemene verdoving of onder hypnose, *in combinatie met plaatselijke verdoving.*" Link naar VRT, 05 dec 2019. pic.twitter.com/md3ACifk1H
— Peter Zegers (@peterzegers) October 6, 2022
Het zou gaan om een onbedoelde misleiding, zei hij. Die hij bovendien meteen had rechtgezet op zijn privé-pagina op Facebook. Nu is meteen in dit geval wel heel erg betrekkelijk, want hij deed dat pas op 5 september, dus 3 dagen na de uitzending van zijn interview bij Alex Jones. Op 3 september had de skepticus Pepijn van Erp echter al op Twitter een bericht er over verspreid. Pepijn van Erp had hem ook al dezelfde dag om een reactie gevraagd, die helaas tot op vandaag de dag is uitgebleven.
Desmet deed het voorkomen alsof deze uitspraak iets eenmaligs was geweest, maar hij had al eerder deze uitspraken gedaan bij Tucker Carlson en in een gesprek met de voorman van Viruswaarheid Willem Engel. Desmet gaat dus bijzonder creatief om met de feiten. Met feiten heeft hij eigenlijk ook niet zo heel veel, het is allemaal eerder een kwestie van vertrouwen zegt onze professor klinisch psychologie.
Wat dat betekent voor zijn eigen theorie realiseert hij zich blijkbaar niet want hij steekt onverstoorbaar, interview na interview, dezelfde monotone riedels af. Alsof hij doorheeft dat zijn theorie het vooral moet hebben van de kracht van eindeloze herhalingen van steeds weer dezelfde frasen, met dezelfde sleetse voorbeelden, als een soort mantra. Op vragen of opmerkingen van zijn gesprekspartners reageert hij eigenlijk niet of nauwelijks. Hij zit helemaal in zijn eigen trance.
Eerder besprak ik samen met Pepijn van Erp zeer uitgebreid de Engelse vertaling van zijn boek De Psychologie van het totalitarisme, hoofdstuk voor hoofdstuk. De enige reactie van Desmet was: hahaha (op zijn eigen Facebookpagina). In wat volgt wil ik er een nieuwe paragraaf aan toevoegen. De wijze waarop Desmet omgaat met zijn bronnenmateriaal, in dit specifieke geval met het boek The Dawn of Everything (2021) van David Graeber en David Wengrow.
Desmet raadt iedereen aan het boek te lezen, maar blijkt zelf een slordige, onkritische en zeer oppervlakkige lezer te zijn. Zo beweert hij dat de Wendat (bij hem “Indianenstammen in Noordoost Amerika”) in een egalitaire samenleving leefden. Iets wat door Graeber en Wengrow echter wordt tegengesproken: “[T]he Wendat – who might not seem egalitarian in anthropological terms, since they had formal political offices and a stratum of war captives whom the Jesuits, at least, referred to as ‘slaves’” (Graeber & Wengrow, p. 40). De aanwezigheid van slaven wijst er ook al op dat niet iedereen mee mocht beslissen bij de vergaderingen. Desmet schijnt ook volledig voorbij te gaan aan het feit dat deze samenleving voortdurend in oorlog verwikkeld was met de andere stammen, met name met de Iroquois. Deze conflicten werden niet opgelost door middel van praatsessies, maar waren vaak erg bloederig en extreem wreed.
Een ander probleem is dat Desmet te veel leunt op secundaire bronnen, zoals ook weer bij het door hem aanbevolen boek van Graeber en Wengrow. Als hij iets dieper had gespit, zou hij hebben ingezien dat de speech van Adario die Graeber ontleent aan het reisverslag uit 1703 van de Franse militair en ontdekkingsreiziger Louis-Armand de Lahontan niet (of althans maar gedeeltelijk en dan als inspiratiebron) aan Kondiaronk kan worden toegeschreven vanwege het simpele feit dat laatstgenoemde nooit in Europa is geweest waarover uitvoerig in de speech van Adario wordt verhaald. Lahontan verbleef van 1683 tot 1693 in Canada. Hij zou Kondiaronk in 1688 kunnen hebben ontmoet in een Frans fort toen er weer eens opnieuw een oorlog uitbrak tussen de Engelsen en de Fransen en hun inheemse bondgenoten. Desmet schreef: “Indigenous orators such as Huron-Wendat Chief Kondiaronk were invited to Europe for a seat at the table so that nobility and clergy might enjoy their extraordinary rhetoric and reasoning.” Maar dat is nu dus juist nergens gedocumenteerd. Een bezoek van een Huron aan het hof zou toch zeker niet onopgemerkt zijn gebleven in de tweede helft van de zeventiende eeuw.
Graeber en Wengrow wuiven deze afwijking in de biografie van Kondiaronk met het verhaal van Adario in het boek van Lahontan echter als onbelangrijk van de hand en kennen een enorm gewicht toe aan de tekst van Lahontan. Dit geschrift zou namelijk het gelijkheidsideaal hebben geïntroduceerd in de Europese cultuur. Het zou de bron zijn waaruit alle Verlichtingsfilosofen zouden hebben geput. Iets dat specialisten over de geschiedenis van de Verlichting als David A. Bell nogal overdreven in de oren klonk. Graeber en Wengrow (en door hen geciteerde Barbara Alice Mann) roepen de autoriteit in van de Jezuïet Pierre Charlevoix (History and General Description of New France, [1744] Volume 5, p. 146), maar vergeten te vermelden dat deze pas in 1705 in Canada arriveerde, vier jaar na de dood van Kondiaronk. Hij moet dus over het redenaarstalent van Kondiaronk hebben gehoord van anderen. Waarschijnlijk is het werk van Bacqueville de la Potherie uit 1722 één van de bronnen van Charlevoix.
De visie van Pierre Charlevoix spreekt die van Graeber en Wengrow trouwens op een aantal belangrijke punten tegen. Zo zou Lahontan volstrekt onbetrouwbaar zijn geweest en was Kondiaronk volgens hem een brave katholiek. De identiteit van Adario (indien niet geheel en al een fictief personage) is een bron van veel discussie. Uiteindelijk gaat het om de interpretatie van teksten en hoe deze te situeren in de historische en politieke context. Een contextualisering die bij Desmet geheel en al uitblijft. Bij hem worden het tijd- en contextloze tegeltjeswijsheden. Het voert te ver om nu de complexe politieke verhoudingen van de situatie en de politieke achtergrond van alle protagonisten hier uit de doeken te doen (men dient te bedenken dat destijds informatie inzet was van een politieke strijd). Het is zeker fascinerend materiaal dat een verdere behandeling verdient, maar het ontbreekt me nu aan tijd om er dieper op in te gaan. Het zou overigens niet de eerste keer zijn dat Desmet zijn toevlucht neemt tot twijfelachtige literaire bronnen. Zo nam hij ook al in zijn boek onkritisch een verhaal van Henri David Thoreau over.
Professor Desmet gaat dus op dezelfde manier door als voorheen. Het is te vrezen dat hij nooit serieus op welke kritiek dan ook in zal gaan. Hij kan kritiek alleen maar zien als een aanval op zijn persoon. Nergens geeft hij blijk van enige kritische zelfreflectie. Ondanks zijn vele vrome woorden over dialoog, debat en openheid is de professor bijzonder monomaan in zijn opvattingen en geobsedeerd door zijn eigen gelijk. Hij vertoont steeds meer goeroeachtige trekjes.
Peter Zegers
Trackbacks/Pingbacks