Door Carlo Greppi

Ter gelegenheid van de herdenking van de fascistische inval in Joegoslavië op 6 april 1941 publiceren wij een voorpublicatie van het lesboek voor het derde jaar van de middelbare school, dat zojuist verscheen bij Editori Laterza (3 delen), getiteld Trame del tempo geschreven door Caterina Ciccopiedi, Valentina Colombi, Carlo Greppi en Marco Meotto. Onderstaande is een fragment van het eerste hoofdstuk van het vierde onderdeel (L’Europa nera. Dall’occupazione della Polonia all’attacco all’Urss [1939-1941]) van deel 3, waarvan Carlo Greppi de auteur is: Trame del tempo. Guerra e pace. Dal Novecento a oggi.

Het origineel is hier te raadplegen: 81 anni fa l’invasione italiana della Jugoslavia: la ferocia fascista (PZ)

10 juni 1940. Fascistisch Italië mengt zich in het conflict

De oorlogsverklaring

Het is 10 juni 1940, en een groot deel van de Italiaanse bevolking – al bijna twintig jaar opgevoed met oorlogsgeweld – dringt er al maanden op aan dat Italië zich nu ook in het conflict mengt. Benito Mussolini spreekt vanaf het balkon van Piazza Venezia in Rome tot een uitzinnige menigte, en de geluidsopname van de propagandafilms demonstreert het enthousiasme en de uitgelatenheid van de menigte. Dit zijn de woorden van de Duce:

Strijders te land, ter zee en in de lucht.
Zwarthemden van de revolutie en de legioenen.
Mannen en vrouwen van Italië, het Keizerrijk en het Koninkrijk Albanië.
Luister!
Een uur, getekend door het lot, slaat in de hemel van ons vaderland.
Het uur van de onherroepelijke beslissingen.
De oorlogsverklaring is al overhandigd aan de ambassadeurs van Groot-Brittannië en Frankrijk.

(Benito Mussolini, L’Italia entra in guerra: fragment van de redevoering van 10 juni 1940)

Oorlogsverklaring, Mussolini, Z/W, 715060B

In de toespraak waarmee Mussolini de intrede in de oorlog aankondigde, vinden de Italianen de diepere betekenis terug van de twintig jaren van fascistisch bewind die achter hen liggen, van de hamerende propaganda die hen heeft voorbereid op dit moment van de “onherroepelijke beslissingen.” De tijd om te vechten was dus weer aangebroken, maar dit conflict had iets geheel nieuws. Wij hebben gezien hoe oorlog sinds zijn geboorte in het DNA van het fascisme zit, en hoe de “herovering” van Libië en de oorlogsoperaties in Oost-Afrika een permanente staat van oorlog inluidden, die werd vernieuwd met de deelname aan het Spaanse conflict en, tenslotte, met de bezetting van Albanië. De geleidelijke toenadering tot de natuurlijke bondgenoot, nazi-Duitsland, had zijn eerste test gevonden in Spanje, en in juni 1940 – op dat moment maakte de Wehrmacht zich op om Parijs binnen te vallen en hadden de Britten en de Fransen de dagen daarvoor de stranden van Duinkerken verlaten – maakte de Duce eindelijk een einde aan alle twijfel en verklaarde hij zich in de oorlog te mengen na negen maanden van “niet-oorlogsvoering” tegen de westerse democratieën “die steeds de opmars hebben belemmerd en dikwijls het bestaan zelf van het Italiaanse volk hebben ondermijnd“, zo vervolgde Mussolini.

Als wij vandaag vastbesloten zijn de risico’s en offers van een oorlog aan te gaan, dan is dat omdat de eer, de belangen en de toekomst ons daartoe stellig dwingen, omdat een groot volk werkelijk groot is als het zijn verbintenissen als heilig beschouwt en als het zich niet onttrekt aan de allerhoogste beproevingen die de loop van de geschiedenis bepalen.
Wij nemen de wapens op om, nadat het probleem van onze continentale grenzen is opgelost, het probleem van onze maritieme grenzen op te lossen; wij willen de territoriale en militaire ketenen doorbreken die ons in onze zee verstikken, want een volk van 45 miljoen zielen is niet echt vrij als het geen vrije toegang tot de oceaan heeft.
Deze gigantische strijd is slechts één fase in de logische ontwikkeling van onze revolutie.
Het is de strijd van de arme en talrijke volkeren tegen de hongerenden die het monopolie van alle rijkdommen en al het goud op aarde in handen hebben.
Het is de strijd van de vruchtbare en jonge volkeren tegen de steriele en tanende volkeren.
Het is de strijd tussen twee eeuwen en twee ideeën.
Nu de teerlingen zijn geworpen en onze wil de bruggen achter ons heeft verbrand, verklaar ik plechtig dat Italië niet van plan is andere volkeren die over zee of over land aan Italië grenzen, in het conflict mee te slepen : Zwitserland, Joegoslavië, Griekenland, Turkije, Egypte, neem nota van deze woorden van mij en het hangt van hen, van hen alleen, af of zij al dan niet streng zullen worden bevestigd.
Italianen!
Op een gedenkwaardige bijeenkomst, die in Berlijn, zei ik dat, volgens de wetten van de fascistische moraal, wanneer je een vriend hebt, je met hem marcheert tot het einde. Dit is wat wij met Duitsland hebben gedaan, met zijn volk, met zijn zegevierende strijdkrachten.
Aan de vooravond van een gebeurtenis van mondiale betekenis wenden wij onze gedachten tot de Majesteit van de keizer-koning, die zoals steeds de ziel van het vaderland heeft vertolkt. En we groeten de Führer, de leider van het grote Geallieerde Duitsland.
Italië, proletarisch en fascistisch, staat voor de derde keer, sterk, trots en verenigd als nooit tevoren.
Het woord van orde was één, categorisch en bindend voor allen.
Het kruist al en doet de harten ontbranden van de Alpen tot aan de Indische Oceaan: overwinnen!
En we zullen overwinnen, om eindelijk een lange periode van vrede met gerechtigheid te geven aan Italië, aan Europa, aan de wereld.
Volk van Italië!
Ren naar de wapens, en toon je vasthoudendheid, je moed, je dapperheid!

(Benito Mussolini, L’Italia entra in guerra, fragment uit de redevoering van 10 juni 1940)

In de oorlogsverklaring, herhaaldelijk onderbroken door het gejuich van de menigte – voor de oorlog, voor de duce, voor de koning – werd het hoofddoel van de Italiaanse oorlogsoperaties duidelijk uiteengezet: het vestigen van een nieuwe orde” in het Middellandse Zeegebied waarin Italië de baas zou zijn. Met de controle over Albanië, de eilanden in de Egeïsche Zee – de Dodekanesos – en Libië is reeds een heerschappij verzekerd die, in de plannen van Mussolini en de zijnen, zich moet uitbreiden met dezelfde snelheid waarmee Hitler zich naar het oosten (naar Polen) en noorden (naar Scandinavië) uitbreidde en zich nu naar het westen uitbreidt, ten koste van Noord-Frankrijk.

De militaire operaties beginnen onmiddelijk: de “dolkstoot” in de rug van het reeds verslagen Frankrijk, die op 21 juni begon, blijkt rampzalig te verlopen (meer dan duizend Italiaanse gesneuvelde militairen, tegenover slechts enkele tientallen Fransen), en Italië bezet slechts een lachwekkend deel van het grondgebied om in het zuidoosten van Frankrijk, maar dit is nog maar het begin. Onmiddellijk beginnen er luchtaanvallen op Brits Palestina, waarvan het bekendste het bombardement van Tel Aviv op 9 september is, waarbij 137 doden vallen. In augustus vallen de Italianen vanuit Ethiopië Brits Somalië binnen, en vanuit Libië Egypte, in de hoop het Suezkanaal te bereiken, maar het Britse tegenoffensief drijft hen bijna terug tot Tripoli.

Een aanvalsoorlog

Op 27 september zegde Italië, samen met Duitsland en Japan, wederzijdse steun toe aan het Tripartite Pact, ook bekend als de As Rome-Berlijn-Tokio, dat hun respectievelijke  imperialistische aanspraken – in Europa en Oost-Azië – voor tien jaar erkende, en een maand later, op 28 oktober, begint het offensief tegen Griekenland, een neutraal land, ondanks de bedenkingen van Duitsland.

Zoals de historicus Giorgio Rochat heeft opgemerkt, kon het Italiaanse leger in de Tweede Wereldoorlog rekenen op een legermacht die van 1.800.000 man in juni 1940 opliep tot ongeveer drie miljoen drie jaar later (het totale aantal te wapen geroepen mannen bedroeg vierenhalf miljoen); er was een bescheiden toevloed van vrijwilligers en aangezien de “algemene mobilisatie” nooit was afgekondigd (d.w.z. niet iedereen werd zonder onderscheid of uitzondering opgeroepen om te vechten), waren honderdduizenden jonge mannen vrijgesteld van de dienstplicht. Kortom, in de fascistische oorlog was, zoals Rochat opmerkt, slechts een “beperkte minderheid” van “echte vrijwilligers” betrokken, die de wapens opnamen omdat zij overtuigde fascisten waren of om meer algemeen patriottische redenen, dat laatste was in andere Europese naties gebruikelijk.

Het verschil met de landen die zich probeerden te verdedigen tegen de aanval van de As was dat in het Italiaanse geval degenen die onder de wapenen waren geroepen deelnamen aan een aanvalsoorlog : al deze min of meer jonge mannen, te beginnen met de zeer snelle Franse campagne, werden op verschillende fronten ingezet, hoofdzakelijk om andere landen binnen te vallen of als bezettingstroepen. Het eerste land dat onder Mussolini’s machtspolitiek te lijden had, was Griekenland, waartegen het Italiaanse leger een aanval lanceerde die onvoldoende bleek om het schiereiland en zijn archipels te veroveren en dat zelfs werd teruggeslagen.

Een Italiaanse soldaat in Griekenland ontdoet zijn muilezel, die in de modder is weggezakt, van zijn last.

Het Griekse tegenoffensief en de Duitse interventie

Het Griekse leger overrompelde de Italiaanse troepen en dwong hen zich terug te trekken tot in Albanië, dat zelfs gedeeltelijk bezet werd: op dat moment vroeg Italië zijn nazi-bondgenoot om hulp. Deze was reeds van plan de Sovjet-Unie aan te vallen en kon zich geen “ongedekt” front in het zuidoosten van Europa veroorloven. Duitsland stond op het punt een overeenkomst te sluiten met het Koninkrijk Joegoslavië, dat bereid was zich bij de As aan te sluiten, toen een staatsgreep in Belgrado de Duitse plannen drastisch veranderde. Daarop volgend werd een aanval gepland die Joegoslavië en vervolgens Griekenland zelf zal doorkruisen. In april 1941 verklaarde Duitsland de oorlog aan Joegoslavië, en tegelijkertijd aan Griekenland. Na Belgrado te hebben gebombardeerd, rukten de Duitsers snel op naar Kroatië en vervolgens naar Servisch grondgebied; van daaruit, vanuit het noorden binnendringend, met steun van Bulgaarse troepen – in maart had Bulgarije zich ook bij de As aangesloten – bezetten zij Griekenland, waarbij zij met tegenzin enkele gebieden aan de fascistische bondgenoten moesten afstaan. De militaire bijdrage van de Italianen was nog steeds irrelevant: de “parallelle oorlog” naast die van nazi-Duitsland, die Italië volgens de plannen van Mussolini zou moeten voeren, werd dus een “ondergeschikte oorlog.

Tussen februari en maart 1941 voegde een nazi-expeditieleger onder leiding van de “woestijnvos“, de Duitse generaal Erwin Rommel, zich bovendien bij de Italianen in Noord-Afrika tegenover de Britse strijdkrachten – die Cyrenaica (Oost-Libië) binnen enkele weken op de Italianen hadden veroverd – en dreef hen terug naar Egypte.

“Italianen zijn goede mensen”: de wreedheid van de fascistische bezetting

Bezet Joegoslavië en collaboratie

Hoewel – zoals we hebben gezien – de militaire successen systematisch te danken waren aan de tussenkomst van de Duitse bondgenoot, had de oorlog in Europa in april 1941 voor de Italianen een triomfantelijk gezicht gekregen, dat herinnerde aan de glorieuze Afrikaanse “wapenfeiten” van het regime, ondanks de hachelijke bezetting van Albanië en Frankrijk en de mislukte Griekse veldtocht. De propaganda moest gevoed worden.

De veldtocht tegen Joegoslavië, een land dat nog jonger was dan Italië en Duitsland, was overweldigend: in één week, zoals de Italiaanse propaganda bombastisch aankondigde, was alles opgelost in een “meesterwerk van snelheid en precisie“, met zeer weinig doden onder de bezetters.

Het Joegoslavische leger ondertekende de overgave op 17 april, en het grondgebied van Joegoslavië werd verdeeld tussen de vier Asmogendheden: naast Italië, Bulgarije (dat Macedonië en een deel van Noord-Servië bezette), Hongarije (dat de Servische provincie Vojvodina bezette) en Duitsland, dat Noord-Slovenië en de Banat (een regio in het noordoosten van het Joegoslavische grondgebied) annexeerde. Italië krijgt een groot gebied, ongeveer een derde van het grondgebied van Joegoslavië, namelijk Zuid-Slovenië, de gehele Adriatische kustlijn en een groot gebied aan de grens met Albanië met inbegrip van Kosovo, Montenegro en enkele Macedonische steden.

In Servië werd een marionettenregering ingesteld en hetzelfde gebeurde in Zagreb: de Onafhankelijke Staat Kroatië onder leiding van de Kroatische fascist Ante Pavelić. Pavelić is de stichter van de ustaša-beweging, een nationalistische organisatie die in de jaren twintig en dertig groeide, mede dankzij financiering van Mussolini en later van Hitler. De ustaša, die een groot deel van het vasteland van Kroatië en geheel Bosnië controleren, worden gesteund door een deel van de plaatselijke katholieke kerk en onderscheiden zich door de vervolging van de joodse minderheid, de “zigeuners” (Roma en Sinti) en de Servisch-orthodoxe bevolking, die in grote delen van het door hen bestuurde gebied woont. Serviërs, Joden en “zigeuners” werden met tienduizenden – volgens schattingen van historici tussen de 80.000 en 100.000 – vermoord in het concentratiekamp Jasenovac (een Kroatische plaats) dat door het regime van Pavelić was gebouwd.

Het verzet

In de bezette Balkan was er echter verzet tegen de Duitse en Italiaanse overheersing. Een daarvan is het Joegoslavische leger in het vaderland, waartoe ook Draža Mihajlović’s Cetnics behoort. Dit zijn monarchisten en Servische nationalisten, maar zij zijn ook sterk anticommunistisch en daarom botsen zij vaak met de andere kracht die in de regio aan het groeien is: het Volksbevrijdingsleger van Joegoslavië, geleid door de communist Josip Broz, bekend als “Tito” […].

Tito’s plan om alle volkeren van Joegoslavië in een confederatie te verenigen en het particularisme van de afzonderlijke nationaliteiten te vermijden (zoals de Cetnics en de Ustaša wilden), had een grotere greep op de bevolking en zou de Italiaans-Duitse bezetters eerder in moeilijkheden brengen. Zelfs de regering van Churchill beseft dit en trekt de aanvankelijke hulp aan de Cetnics in – die zelfs bereid zijn samen te werken met de Italiaanse bezettingstroepen die een contraguerrillaoorlog voeren – om de partizanen van Tito te gaan steunen, die binnen enkele maanden kunnen rekenen op 80.000 man, verspreid over de verschillende oorlogstheaters.

Tito gewond aan de arm tijdens de partizanenoorlog in Joegoslavië. Op deze foto is Tito in het gezelschap van William Deakin, een lid van de Britse missie die Joegoslavië in 1943 bereikte.

Circulaire 3c

De strategie van het fascisme om de controle over zijn deel van het grondgebied te behouden was wreed en warrig: naast collaboratie met de troepen van Mihajlović sloten de Italianen waar nodig bondgenootschappen met de Kroatische ustaša, en droegen zo bij tot het aanwakkeren van een meedogenloze burgeroorlog tussen nationale groepen. Een mechanisme dat de historicus Eric Gobetti treffend heeft geïllustreerd in zijn Alleati del nemico. L’occupazione italiana in Jugoslavia (1941-1943). Het toonbeeld van deze strategie is circulaire 3c, in maart 1942 uitgevaardigd door generaal Mario Roatta, die de Italiaanse troepen in Slovenië leidde: in deze circulaire werd het onderscheid tussen het Joegoslavische verzet tegen de Italiaanse bezetting en de burgerbevolking opgeheven en werd het Italiaanse leger gemachtigd zonder onderscheid te schieten. In de circulaire wordt uitdrukkelijk verwezen naar de koloniale ervaring als model:

De Italiaanse militairen zijn onaantastbaar, gemachtigd tot elke vorm van misbruik, zelfs berispt wanneer ze niet genoeg schieten: “Ze doden te weinig!” merkte [generaal] Robotti bij een gelegenheid op. “Het moet bekend zijn dat excessen van reactie, die te goeder trouw worden uitgevoerd, nooit zullen worden vervolgd,” herinnert circulaire 3c ons uitdrukkelijk: “In plaats daarvan zullen degenen die blijk geven van schuchterheid en luiheid, onverbiddelijk worden vervolgd. En de propagandakranten voor de troepen zijn nog botter: “Zij zijn geen “vijanden”; zij staan buiten de wet. Ze hebben geen recht om mannen genoemd te worden. Dood ze zonder genade!” […] Het repressieve geweld, lukrake schietpartijen, racistische vooringenomenheid zijn inherent aan de fascistische ideologie. Bij een gelegenheid bekende Mussolini aan Ciano “dat hij hield van een enkele generaal – de naam ontgaat mij – die tegen zijn soldaten in Albanië zei: “Ik heb gehoord dat jullie goede huisvaders zijn. Dit is prima thuis. Niet hier. Hier zul je nooit genoeg dieven, moordenaars en verkrachters hebben’.’

(E. Gobetti, Le stragi dell’Italia fascista in Jugoslavia)

Bij de agressie tegen Joegoslavië werden honderdduizenden manschappen – er waren ongeveer 650.000 Italiaanse soldaten in de Balkan – aan de verschillende fronten ingezet, waarmee werd voortgeborduurd op praktijken die in de koloniale oorlogen en het Spaanse conflict waren beproefd. Zoals de historicus van het kolonialisme Angelo Del Boca […] opmerkte, “hadden vele van de in de Balkan tewerkgestelde personeel hun sporen reeds in Libië, Ethiopië en Spanje verdiend. Zij beschouwden de Slavische bevolkingsgroepen slechts als een stapje boven de Afrikaanse […] Ook al duurde de aanwezigheid van het fascistische Italië in de Balkan iets meer dan twee jaar, de misdaden die door de bezettingstroepen werden begaan waren, in aantal en in wreedheid, zeker groter dan die welke in Libië en Ethiopië werden begaan.

De kampen en executies van de Duce

De meest verbreide praktijken, zoals bij de nazi-bezetting van Polen, waren die van represaillemoord, de vernietiging van hele dorpen en het opzetten van een systeem van een honderdtal concentratiekampen waar ongeveer honderdduizend Joegoslaven, voornamelijk burgers, terechtkwamen. Een van de plaatsen van de meedogenloze oorlog tegen Italiaanse burgers in Joegoslavië was het concentratiekamp van Rab, op een klein eiland in Dalmatië, waar in veertien maanden tijd minstens 1500 mensen stierven, voornamelijk vrouwen, bejaarden en kinderen, en dat deel uitmaakte van een groter plan om alle als “gevaarlijk” beschouwde Italianen en buitenlanders te interneren, waarbij tussen 1940 en 1943 in Italië en de bezette gebieden een vijftigtal concentratiekampen werden ingericht, plaatsen van ontbering en lijden die door de historicus Carlo Spartaco Capogreco worden omschreven als “de kampen van de Duce.” Het verhaal van Rab is slechts een fragment, een van de meest wrede, van een werk van systematische vernietiging, een miniem percentage van het ontstellende aantal slachtoffers dat de Nazi-Fascistische invasie op Joegoslavisch grondgebied heeft veroorzaakt: een miljoen doden, voornamelijk burgers.

Dit is een historisch drama dat in de lange naoorlogse periode systematisch is gebagatelliseerd, genegeerd of zelfs verdraaid. Het beroemdste voorbeeld is deze foto, die een overhaaste en “omgekeerde” interpretatie heeft gekregen, waarbij wordt beweerd dat Italianen, slachtoffers van “Slavisch geweld“, erop staan afgebeeld. In werkelijkheid werd de opname gemaakt in Loška Dolina, in Zuid-Slovenië, op 31 juli 1942, en toont Italiaanse soldaten die vijf dorpelingen uit Dane doodschieten die enkele dagen eerder gegijzeld waren.

Italiaanse soldaten fusilleren Franc Žnidaršič, Janez Kranjc, Franc Škerbec, Feliks Žnidaršič en Edvard Škerbecop in Loška Dolina in Zuid-Slovenië, 31 juli 1942 [Foto collectie van het Muzej novejše zgodovine Slovenije, Nationaal Museum voor Hedendaagse Geschiedenis, Ljubljana].

De fascistische droom van de mediterrane “nieuwe orde” en het echec van het Afrikaanse front

In het voorjaar van 1941 leek de fascistische droom van een “nieuwe orde” in het Middellandse-Zeegebied dus werkelijkheid te worden: een deel van Zuid-Frankrijk, een derde van het voormalige koninkrijk Joegoslavië, Albanië en een deel van het Griekse grondgebied in Europa waren in handen van Mussolini’s Italië, terwijl de Italianen, die in die twintig jaar waren opgegroeid, trachtten hun bezetting in Noord-Afrika en Oost-Afrika te handhaven, waardoor zij bij de eersten hoorden die van de Europese oorlog een conflict van mondiaal formaat maakten. Maar in mei verdreef een Brits expeditieleger de Italianen uit de Hoorn van Afrika – door eerst binnen te vallen in Eritrea, vervolgens in Somalië en tenslotte in Ethiopië – en het maakte op 5 mei 1941 met de inname van Addis Abeba een einde aan de bezetting: met de beslissende hulp van het Ethiopische Arbegnuoc-verzet was Italiaans Oost-Afrika het eerste gebied dat werd bevrijd.

Omslagfoto: Joegoslavische gevangenen marcheren naar het concentratiekamp Jasenovac – C. Ciccopiedi, V. Colombi, C. Greppi, M. Meotto, Trame del tempo, Editori Laterza (3 vols.)

https://youtu.be/SK6p1Jj4Vu4