Sinds Jan Willem Stutje Ferdinand Domela Nieuwenhuis, een romantische revolutionair (2012) publiceerde, heeft Domela Nieuwenhuis de kwalijke reuk van antisemitisme gekregen. Ludo Abicht schreef het in zijn recentste publicatie allemaal klakkeloos over: “Domela Nieuwenhuis was ongetwijfeld een sociaal bewogen activist en gedreven democraat, en toch. En toch werd hij terecht door zijn biograaf Jan Willem Stutje ontmaskerd als een structureel antisemiet, iemand bij wie deze antisemitische oprispingen geen ongelukkige versprekingen waren, maar uitingen van een weloverwogen politieke strategie.” Rudolf de Jong en Bert Altena hebben al eerder gewezen op het tendentieuze karakter van deze biografie: citaten worden uit hun context gerukt, of ten onrechte aan Domela Nieuwenhuis toegeschreven of ronduit verkeerd geïnterpreteerd. Abicht doet er soms nog een schepje bovenop: waar Stutje het had over een medewerker van Recht voor Allen als de uitvinder van het woord ‘geldjoderij’ (Recht voor Allen, 20 maart 1890), meent Abicht dat Domela Nieuwenhuis dit woord zelf heeft uitgevonden. Nu leert een korte zoektocht dat het woord reeds in 1872 werd gebruikt in het (katholieke) Nieuwsblad voor Yperen en het arrondissement. Abicht heeft duidelijk niet de moeite genomen om één en ander te checken.

“Synthèse de l’ antisémitisme” werd tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw uitgebracht door de antisemitische uitgeverij Phalanx/La Phalange van Julien Bernaerts (1907-1978), die dienst nam bij de SS.

Naast Domela Nieuwenhuis worden in dit hoofdstuk nog twee andere voorbeelden genoemd: de Waalse socialist Jules Destrée (vooral bekend van zijn brief aan koning Albert I, waarin de beroemde zin voorkomt: Sire (…), il n y a pas de Belges) en de Tsjechische schrijver Jan Neruda (wiens relatie met de arbeidersbeweging onduidelijk blijft). Ook hier maakt Abicht wat opzichtige fouten, zo beweert hij dat de socialist Jules Destrée weigerde om een protestbrief tegen de hetze rond Dreyfus te ondertekenen, het ging hier echter om een steunbetuiging aan Emile Zola die om zijn artikel J’accuse was aangeklaagd. Opvallend is dat Edmond Picard nauwelijks word genoemd als antisemiet in de (Belgische) arbeidersbeweging. Picard was nochtans senator voor de Belgische Werkliedenpartij van 1894 tot 1908, maar Abicht noemt hem alleen maar als een jurist en als iemand die “een expliciete vorm van een nietzscheaans en vitalistisch geïnspireerde rassentheorie [ontwikkelde].” Abicht beweert zelfs dat een meerderheid in de BWP deze rassentheorie koesterde! Picard en Destrée waren echter zeer geïsoleerd binnen de BWP vanwege dit antisemitisme (overigens zonder dat dat hen belette om verder carrière te maken binnen deze partij). Picard publiceerde in de partijkrant Le Peuple een artikelenreeks over het ‘wetenschappelijk en humanitair antisemitisme’). Eerder had Picard al Synthèse de l’antisémitisme (1892) en L’aryano-sémitisme (1899) geschreven. Het verschijnen van het eerstgenoemde boek was voor de Brugse auteur Maurice Dullaert aanleiding om in hetzelfde jaar nog L’antisémitisme de Mr. Edmond Picard te schrijven. Iemand die dus zeker beter belicht had moeten worden in een overzicht van het antisemitisme in de arbeidersbeweging. Gek genoeg ontbreken veel bekendere namen uit de arbeidersbeweging die doorgaans genoemd worden als het om antisemitisme gaat, zoals bijvoorbeeld Pierre-Joseph Proudhon, Michael Bakoenin, Eugen Dühring, Benoît Malon, Charles Fourier, Gustave Tridon of Alphonse Toussenel. Het lijk wel alsof antisemitisme helemaal niet voorkwam in de vroege Franse en Duitse arbeidersbeweging. Toch is hier al veel over geschreven. Het is Abicht blijkbaar allemaal ontgaan.

Wilhelm Marr (Magdenburg, 16 november 1819 – Hamburg, 17 juli 1904) begon als linkse journalist.

Enigszins verrassend is dat ondanks het bovenstaande de auteur toch pertinent van mening is dat links antisemitisme niet bestaat, omdat het volgens hem een contradictio in terminis is. “Antisemieten zijn zonder meer racisten, en racisten kunnen per definitie niet links, laat staan socialistisch zijn.” Toch was ook Wilhelm Marr – de uitvinder van het begrip antisemitisme – van oorsprong een linkse publicist en agitator (vgl. Moshe Zimmerman, Wilhelm Marr. The Patriarch of Antisemitism (1986)). Over Jeremy Corbyn en de recente perikelen in Labour rondom het antisemitisme horen we dus vanzelfsprekend helemaal niets. En ook aan het antisemitisme in de voormalige Sovjet-Unie en andere ‘volksdemocratieën’ gaat Abicht opvallend geruisloos voorbij. Tekenend is verder ook de manier waarop hij Karl Marx van enigerlei antisemitisme vrij pleit. De beroemde passage van Marx in Zur Judenfrage (1843): “Suchen wir das Geheimnis des Juden nicht in seiner Religion, sondern suchen wir das Geheimnis der Religion im wirklichen Juden. Welches ist der weltliche Kultus des Judentums? Das praktische Bedürfnis, der Eigennutz. Welches ist der weltliche Kultus des Juden? Der Schacher. Welches ist sein weltlicher Gott? Das Geld.” Dat is volgens Abicht echter in het geheel niet antisemitisch, maar slechts een beetje onhandig geformuleerd.

Omdat hier de ruimte ontbreekt om dieper op een aantal zaken in te gaan, wil ik nu alleen nog wat algemene opmerkingen plaatsen. Abicht gaat erg slordig en selectief met zijn bronnen om en is vrij warrig en incoherent in zijn standpunten. Zo stelt hij in het begin dat het zinloos is om te proberen een complottheorie te weerleggen, terwijl hij later poneert dat alleen rationele argumenten (en niet een wet) effectief zijn tegen Holocaustontkenning. Er staan veel storende fouten in het boek. Hij noemt de beruchte inquisiteur Torquemada een nazaat van Joodse conversos zonder een zweem van bewijs. Hij geeft 1903 (i.p.v. 1905) als datum voor de publicatie van de Protocollen van de wijzen van Zion door Sergej Nilus, die trouwens ook nog ten onrechte een monnik wordt genoemd. De laatste Engelse vertaling van de Protocollen zou uit 1916 stammen (ze werden in 1920 voor het eerst in het Engels uitgebracht). Deze ‘kenner van het jodendom’ (VRT) blijkt slecht op de hoogte te zijn van de Joodse geschiedenis, zo beweert hij dat met de afschaffing van het dhimmi-systeem in het Ottomaanse rijk in 1908 de wettelijke emancipatie van de Joden in Europa officieel was voltooid. Weet hij dan niet dat de Joden in Rusland pas in 1917 en in Roemenië zelfs pas in 1923 burgerrechten kregen? Bovendien zegt dat niets over het feit dat deze emancipatie later ongedaan werd gemaakt. De bibliografie in het boek is verre van volledig, de bronvermelding van de citaten is summier en het namenregister is van nul en generlei waarde. Al met al een volstrekt overbodig en warrig boek.

Peter Zegers

Ludo Abicht, De eeuwige kop van Jood. Een geschiedenis van het antisemitisme. Met een nawoord van Brigitte Herremans. Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen 2019.

Verschenen in: De As 205