“In de eerste revolutionaire fase van het fascisme waren de politieke en culturele verschillen tussen fascisme en anarchisme ook beslist niet groot”. 1 Dit citaat van Gjalt Zondergeld is een typisch voorbeeld van de verwarring die er bestaat over de relatie tussen anarchisme en fascisme. Veel auteurs hebben getracht de verwantschap aan te tonen tussen beide stromingen. 2 Hierbij wijst men vaak op de gedeelde afkeer van anarchisten en fascisten van de parlementaire democratie en op de acceptatie van geweld in de politieke strijd. Op grond van deze overeenkomsten ziet men een bondgenootschap tussen extreemlinks en extreem-rechts. Deze zienswijze houdt echter geen rekening niet de historische situatie zoals die bestond in het Italië van na de Eerste Wereldoorlog. Het is veeleer een (ideologische) constructie die als rechtvaardiging moet dienen voor de handhaving van de status quo. In dit artikel zal aangetoond worden dat de anarchisten vanaf het begin tegenstanders waren van het fascisme.

Errico Malatesta, belangrijkste leider van de anarchisten.
Italië bevond zich aan het eind van de Eerste Wereldoorlog in een uiterst penibele economische en politieke situatie. Als reactie op de stijgende kosten van levensonderhoud vonden overal op het schiereiland talloze stakingen, landbezettingen en hongeropstanden plaats. De bourgeoisie raakte in paniek en zag het spook van de revolutie al voor de deur staan. De linkse partijen en groepen kregen een massale aanhang. Voor het eerst meldden ook de katholieken zich georganiseerd op het politieke front.3 Deze jaren werden later aangeduid met de term Biennio Rosso (de twee rode jaren). Het land leek rijp voor een revolutie. In geen enkel ander land werd de Russische Revolutie met zoveel enthousiasme begroet als in Italië.4 Lenin genoot een ongekende populariteit. De socialisten wonnen geweldig aan invloed, maar werden verlamd door interne tegenstellingen. Noch de reformisten, die een coalitie-regering wilden vormen met de andere partijen, noch diegenen die de tijd rijp achtten voor een gewapende opstand, konden hun doorzetten. Resultaat was dat de socialisten achter de feiten aanhobbelden zonder in staat te zijn leiding te geven aan de ontwikkelingen in het land. De anarchisten waren geen onbeduidende secte in het politieke landschap. De Unione Anarchica Italiana (UAI) telde zo’n 700 groepen, in de Unione Sindacale Italiana (USI) was de anarchistische invloed erg groot. Bovendien verschenen er veel anarchistische bladen, waaronder het dagblad Umanità Nova, dat een oplage had van 50.000 exemplaren.
Errico Malatesta riep, sinds zijn terugkeer uit Londen in het najaar van 1919, in dit dagblad op tot het vormen van een Fronte Unico (eenheidsfront) van de revolutionaire krachten. De socialisten hadden het echter te druk met het bestrijden van elkaar. Veel energie ging naar de controverses over de toelatingseisen die de Comintern had gesteld voor lidmaatschap van de pas opgerichte Derde Internationale. De leiding van de grootste vakbond, de Confederazione Generale del Lavoro was in handen van de reformisten. De anarchisten beschikten over te weinig aanhang om de revolutie in hun eentje tot een goed einde te kunnen brengen. Op 23 maart 1919 werd in Milaan de Fasci Milanese di Combattimento opgericht. Het was een onbeduidend groepje dat geen enkele invloed bezat. Het was samengesteld uit een aantal oorlogsveteranen. Onder hen bevond zich de gewezen socialist Benito Mussolini. In 1915 was hij uit de Partito Socialista Italiana (PSI) gegooid vanwege zijn interventionistische standpunt. Hierna was hij begonnen met de uitgave van zijn eigen krant 11 Popolo d’Italia (gefinancierd door onder andere de Franse regering). Bij de verkiezingen van november 1919 werden de fascisten verpletterend verslagen. Dit zou de laatste keer zijn dat ze met legale middelen de macht probeerden te veroveren. Ze gingen al snel over tot gewelddadige acties, waarbij met name de PSI het moest ontgelden. Minister-president Giolitti en de minister van Defensie Bonomi zagen deze acties van de nieuwe politieke formatie met welgenoegen aan. Ze zorgden ervoor dat de fascisten wapens en transportmiddelen kregen uit de depots van het leger. Binnen het leger en de politie konden de fascisten eveneens op veel steun rekenen. Talloze keren trokken de fascisten en politieagenten gezamenlijk op tegen de socialisten en anarchisten. Door middel van terreur probeerden de fascisten de macht van hun tegenstanders te breken. Het hoogtepunt van de Biennio Rosso werd gevormd door de bezetting van de fabrieken in september 1920. De arbeiders probeerden de fabrieken zelfstandig te beheren en er werden gewapende wachtposten opgesteld. De regering Giolitti weigerde het leger in te zetten tegen de bezetters en stelde voor een commissie over arbeidersbeheer in te stellen. De leiding van de CGL accepteerde dit voorstel en gaf de arbeiders opdracht de fabrieken te verlaten en weer aan het werk te gaan. De PSI accepteerde de leiding van de CGL in dit conflict omdat het naar haar mening om een economisch geschil ging. In een referendum steunde een kleine meerderheid de leiding van de CGL. De anarchisten en de USI waren fel gekant tegen het verlaten van de fabrieken, maar hun verzet haalde niet veel uit.5 De regering kwam meteen hierna in actie en begon de anarchisten massaal te arresteren. Malatesta, de anarchistische leider van de USI, Armando Borghi en vele anderen verdwenen voor langere tijd achter de tralies. Ook de fascisten begonnen hun campagnes weer. Met tot dan toe ongekende wreedheid dwongen ze socialisten, communisten en anarchisten hun activiteiten op te geven. In juni 1921 werden de Arditi del Popolo opgericht als een para-militaire verdedigingsorganisatie tegen het fascistische geweld. De Arditi del Popolo was niet gebonden aan een politieke partij en stond open voor alle linkse individuen. De communisten wantrouwden de Arditi del Popolo echter en het Centraal Comité verbood haar leden om er aan deel te nemen. In augustus 1921 sloten de socialisten een vredesverdrag met de fascisten, waarin het lidmaatschap van de Arditi del Popolo verboden werd voor socialisten. De regering kwam ook al snel in actie tegen de Arditi del Popolo. Alleen de anarchisten van de UAI steunden de gewapende organisatie en riepen iedereen op om er aan deel te nemen. Van het vredesverdrag tussen de socialisten en fascisten kwam niet veel terecht doordat de fascisten op het platteland (zeer tegen de zin van Mussolini) met een nieuw offensief begonnen.
De Marcia su Roma (Mars op Rome) in het najaar van 1922 brengt Mussolini aan de macht. Hij geniet de openlijke steun van de monarchie, het leger en het grootkapitaal. De vervolging van de linkse krachten gaat onverminderd door. Veel leden van de progressieve partijen en vakbonden worden vermoord en gedwongen het land te verlaten. Als in 1924 bekend wordt dat de socialistische parlementariër Matteoti vermoord is, schudt het imperium van Mussolini even op zijn grondvesten. De oppositiepartijen ondernemen echter geen actie en Mussolini kan aan de macht blijven. Veel anti-fascisten verlaten Italië en zetten in het buitenland hun strijd voort. In Frankrijk verschijnen al in 1923 de eerste Italiaanse anarchistische bladen van de vluchtelingen.8 Ook in de Verenigde Staten, België, Argentinië, Zwitserland, Uruguay en Australië vestigen zich grote groepen anti-fascisten. Vanuit anarchistische kringen vinden verschillende aanslagen plaats op het leven van de Duce. Zo werpt Gino Lucetti op 11 september 1926 een handgranaat naar de auto waarin Mussolini zich bevindt. Er zullen nog een aantal mislukte aanslagen volgen (niet alleen van anarchisten trouwens).9 De meest actieve anarchisten leiden noodgedwongen een seminomadisch bestaan. Geen enkele regering staat toe dat de Italiaanse anarchisten zich verzetten tegen de Italiaanse regering. Informatie over de Italiaanse anti-fascisten wordt door de verschillende politiediensten doorgespeeld aan de Italiaanse autoriteiten. Deze schrikt er niet voor terug om anti-fascisten in het buitenland te (laten) vermoorden. In 1937 worden de gebroeders Rosselli in Bretagne vermoord door de extreemrechtse terreurgroep La Cagoule in opdracht van de Italiaanse regering. Als in juli 1936 in Spanje het pronunciamiento van het leger beantwoordt wordt met een volksopstand, trekken vele ballingen naar dit land om het fascisme er metterdaad te bestrijden. De Italiaanse ballingen formeren een eigen brigade, de Colonna Italiana, en nemen aan de zijde van de CNT deel aan de gevechten. Aan het front vechten ook andere Italianen, namelijk de ‘vrijwilligers’ die door Mussolini gestuurd zijn ter ondersteuning van de rebellen. Er nemen aan republikeinse zijde zo’n 3.500 Italianen deel aan de strijd. 10 In de zuiveringen die gepaard gaan met de gebeurtenissen in Barcelona in mei 1937, waar de communisten er in slagen de anarchisten aan zich te onderwerpen, worden de Italiaanse anarchisten Barbieri en Berneri door de communisten vermoord. Na de nederlaag van de republiek in 1939 vluchten velen naar Frankrijk, waar ze door de Franse autoriteiten geïnterneerd worden in concentratiekampen. Als de Duitsers, en kort daarna ook de Italianen, Frankrijk in 1940 binnenvallen, proberen velen te vluchten. In het zuiden van Frankrijk installeert maarschalk Pétain zijn collaboratie-regime. Veel Italiaanse anti-fascisten die zich in handen bevinden van het Vichy-bewind, worden uitgeleverd aan Italië. De uitgeleverde anti-fascisten worden door de Italiaanse regering gevangen gezet in speciale concentratiekampen. Zij die kunnen ontsnappen, sluiten zich aan bij het Franse verzet. Als het tij lijkt te keren in de Tweede Wereldoorlog, wordt Mussolini door de koning vervangen door maarschalk Badoglio. Op 25 juli 1943 wordt Mussolini gearresteerd. Overal in Italië ontstaan partizanengroepen die de strijd met de Duitsers aanbinden. Mussolini wordt echter door de Duitsers bevrijd en hij zet zijn marionettenrepubliek op in het noorden. Het overgrote deel van de anarchisten sluit zich aan bij de partizanengroepenJ1 De anarchisten zijn trouwens de enige politieke groepering die niet profiteren van de amnestie van de regering Badoglio, waardoor velen van hen in handen vallen van de Duitsers of de republikeinse fascisten van Mussolini. De Britten en Amerikanen, die inmiddels in Italië geland zijn, wantrouwen de partizanen. De Britten willen kost wat kost de Italiaanse monarchie redden. De tegenstelling tussen de monarchisten rond Badoglio in het zuiden van Italië (met de steun van de Amerikanen en Britten) en de linkse oriëntatie van het Comitato di Liberazione Nazionale in het noorden, lijkt onoverbrugbaar. De verrassing is groot als de communistische partijleider Palmiro Togliatti toestemt in samenwerking met Badoglio. Door deze stellingname zijn de kansen voor een revolutionaire omwenteling verdwenen. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog stemt een kleine meerderheid in een referendum voor een republikeinse grondwet. Van een grondige zuivering van het leger en andere staatsdiensten is geen sprake. Ook de economische machthebbers hoeven geen verantwoording af te leggen. In de strijd tegen het communisme is elke medestrijder welkom en zo ontkomen veel fascisten aan straf voor hun misdaden. Hoofdvijand voor de Amerikanen en Britten zijn de communisten. De anarchisten nemen na meer dan twintig jaar dictatuur de draad weer op.
NOTEN
(1) Gjalt Zondergeld, ‘Anarchisme en fascisme’ in: Reader Anarchisme en fascisme. Studiedag Documentatiecentrum Vrij Socialisme 7 april 1990. – (2) Zie Peter Zegers, De uitgestelde revolutie. Anarchistisch verzet tegen het fascisme in Italië 1919-1945. Rode Emma/De Vrije Socialist, Amsterdam 1996. – (3) De paus had de katholieken tot 1919 verboden zich in te laten met de ‘goddeloze’ Italiaanse staat. Deze vijandigheid van het Vaticaan dateert van de Italiaanse eenwording (1868), die ten koste ging van de wereldlijke macht van het pausdom. – (4) Mogelijk is Spanje een ander voorbeeld van dit enthousiasme. Vooral in Andalusië brak in dezelfde tijd een golf van opstanden uit. De Spaanse elites reageerden hierop met het installeren van de dictatuur van generaal Primo de Rivera. – (5) Voor een uitvoeriger behandeling van deze periode zie: J.C. Visser, Bedrijfsbezetting; het verleden van een nieuw aktiemiddel. IISG-studies en essays, Amsterdam 1986, pp. 49-82; Paolo Spriano, The occupation of the factories Italy 1920. Pluto press, Londen 1975; Gwyn Williams, Proletarian order. Antonio Gramsci, factory councils and the origins of communism in Italy 1911-1921. Pluto press, Londen 1975. – (6) De communistische partij (PCI) werd in februari 1921 opgericht. – (7) Recentelijk verscheen de studie van deze organisatie: Marco Rossi, Arditi, non gendarmi! Dall’arditismo di guerra agli Arditi del Popolo 1917-1922. Biblioteca Franco Serantini, Pisa 1997. – (8) Cfr. Gaetano Manfredonia, ‘Gli anarchici italiani in Francia nella lotta antifascista’ in: Aa. Vv., La resistenza sconosciuta; gil anarchici e la lotto contro il fascismo. Zero in condotta, Milaan 1995. Zie ook: Gaetano Manfredonia, La lutte humaine. Luigi Fabbri, le mouvement anarchiste italien et la lutte contre le fascisme. Editions du Monde Libertaire, Parijs 1994. – (9) Voor een volledige lijst van de anarchistische aanslagen: Giuseppe Galzerano, ‘Attentati anarchici a Mussolini’ in: Aa. Vv., L’antifascismo rivoluzionario; tra passato e presente. Biblioteca Franco Serantini, Pisa 1993. – (10) Claudio Venza, ‘Fra rivoluzione e guerra. Libertari italiani nella Spagna degli anni trenta’ in: Aa. Vv., o.c. en: Bolletino Archivio G. Pinelli, Speciale Spagna ’36, december 1996.- (11) Zie: Pietro Bianconi, Gli anarchici italiani nella lotto contro il fascismo. Archivio famiglia Berneri, Pistoia 1988.
Verschenen in De As 118